HET JOODSE WERKKAMP DE FLEDDERS
Inleiding
Op 10 juli 1942 wordt een groep van ongeveer 850 joodse mannen – in de leeftijdscategorie van 18 tot 65 jaar - uit de stad en provincie Groningen weggevoerd naar werkkampen in Overijssel en Drenthe. Liefst 120 van hen worden ondergebracht in kamp De Fledders in de gemeente Norg. Voor de Duitsers zijn het echter geen werkkampen, maar wachtkamers voor verder transport naar de vernietigingskampen.
Vanaf het najaar van 1940 werden de Nederlandse joden stap-voor-stap volgens een geraffineerd plan bewust geïsoleerd van de rest van de bevolking. Een van de eerste maatregelen was het ontslag van de joodse ambtenaren. Andere die in snel tempo volgden, waren o.a.: het verbod om cafés en theaters te bezoeken, het verbod om te trouwen met niet-joden en de verplichte Jodenster. Bij de invoering van deze maatregelen werd door de bezetter nauw samengewerkt met Nederlandse instellingen/organisaties en – autoriteiten. Voor de joodse werkkampen waren dat de Rijksdienst voor de Werkverruiming, de Arbeidsbureaus en de Nederlandse Heidemaatschappij. Ook de Joodse Raad, in opdracht van de Duitsers opgericht, werd gedwongen mee te werken aan de bekendmaking en uitvoering van de verboden en geboden en uiteindelijk de verdelging van het eigen volk.
De aangekondigde tewerkstelling leek op papier mee te vallen. De mannen bleven immers in Nederland en gingen werk doen waarvoor ze zelfs betaald werden. En opperrabbijn Dasbergen van Groningen had de zekerheid gekregen van de Duitse autoriteiten, dat de oproep alleen gold voor werkkampen in Nederland en dat de mannen rustig konden gaan.
De weinigen die door hadden dat het eind van de fuik in zicht kwam, durfden niet onder te duiken. Zij waren bang dat de nazi’s dan hun familie zou oppakken.
Twee weken eerder waren de mannen medisch gekeurd om te beoordelen of zij wel geschikt waren voor een werkkamp. Deze keuring door NSB-artsen stelde niets voor, de uitslag stond van te voren vast. Mensen met long- en hartafwijkingen, zelfs met kunstledematen, werden zonder meer goedgekeurd.
Bij hun vertrek uit Groningen waren duizenden stadjers aanwezig, op het station en langs de spoorbaan. Zij werden door de ordepolitie met sabel en gummiknuppel verjaagd. Groningens burgemeester Cort van der Linden, die net als burgemeester Martinus Pelinck van Norg was aangebleven, protesteerde tegen het op transport stellen van de joodse stadgenoten. Hij schreef de Duitse Ortskommandant, dat het wegvoeren van de mannen ‘een hoogst ongunstige indruk op een zeer groot deel der bevolking heeft gemaakt’.
Verblijf in het kamp
Na een korte reis verlieten de 120 mannen in Assen de trein. Op het station stonden bussen klaar, maar op het allerlaatste moment werd bevolen dat ze moesten lopen. De voettocht duurde 3,5 uur, waardoor de mannen vermoeid in het kamp aankwamen. Hun bagage werd met paard en wagen nagebracht. De bezetter had vooraf bepaald hoeveel kleding ze mochten meenemen. Wel moesten ze zelf zorgen voor beddengoed, wollen dekens en eetgerei.

Opgewekt op weg naar kamp De Fledders.
De Groningers werden ondergebracht in een grote barak, die verdeeld was in vier kamers. In elke kamer sliepen 30 mensen. Het kamp had een apart toiletgebouw. Verder waren er een kantine, een machinekamer en een woning voor de beheerder.
Het kamp was omgeven met prikkeldraad, maar werd niet bewaakt. Duitse soldaten kwamen nu en dan alleen maar langs om te controleren. Nederlandse politiemannen patrouilleerden in de omgeving.
Kamp De Fledders was reeds in de jaren ’30 gebouwd in het kader van de DUW (Dienst Uitvoering Werken), met als doel werkloze arbeiders werk te bieden.
Na 10 mei 1940 vertrokken zij geleidelijk en stond het kamp enige tijd leeg.

Plattegrond De Fledders (uit een brief van een bewoner).
Kampbeheerder was een zekere Leeuwerke. Hij werd na twee maanden vervangen door Van Akkeren. De kampbeheerder die ook kok was, moest zich onvoorwaardelijk houden aan de geldende voorschriften. Een paar voorbeelden:
De kampbeheerder onderhoudt zich alleen met een jood, wanneer de uitoefening van zijn taak dat noodzakelijk maakt. Gunsten buiten de officieel toegelatenen worden aan een jood niet verleend. De joden die in een kamp zijn ondergebracht worden in vier afdelingen verdeeld. Over iedere afdeling stelt de kampbeheerder een zgn. caput (hoofd) aan. Deze caput is verantwoordelijk voor de goede gang van zaken in zijn afdeling. De kampbeheerder draagt daarover zorg, dat de caputs in de kortst mogelijke tijd die commando’s beheersen die nodig zijn om de in zijn kamp verblijvende joden de gewenste orde en discipline bij te brengen. Hiertoe zal hij iedere avond gedurende een uur met deze caputs en de andere joden de uitvoering van deze commando’s oefenen.

Kamp De Fledders in 1951, indeling gelijk aan 1942.
In genoemde voorschriften werd ook de dagindeling bepaald:
5.30 uur wekken.
5.35 uur wordt aangetreden voor de barakken.
5.45 uur wassen en bedden opmaken.
6.10 uur appel voor het eten. Onder toezicht van de caput neemt iedere jood zijn eten in ontvangst. Gedurende het eten is het spreken verboden. Wordt dit verbod overtreden, dan wordt de betrokken jood buiten de eetgelegenheid geplaatst en hem dus de rest van zijn maaltijd onthouden.
6.40 uur wordt het eetgerei weer ingeleverd.
6.50 uur appel voor de werkzaamheden. Iedere afdeling gaat onder leiding van zijn caput naar de werkzaamheden. Dit appel wordt ook benut voor e.v. ziek melden en verzoeken aan de kampbeheerder. Tweemaal per dag overtuigt de kampbeheerder zich van de arbeidsijver van de joden op de arbeidsobjecten. De afdelingen marcheren onder leiding van hun caput naar de objecten. Deze mars geschiedt in de houding, dit wil zeggen, er wordt in de pas gelopen en zwijgen in acht genomen. Gedurende de werkzaamheden op de arbeidsobjecten wordt door de joden slechts dan gesproken wanneer de hun opgedragen taak dat noodzakelijk maakt. De caputs zijn er voor verantwoordelijk, dat iedere valide jood op behoorlijke wijze zijn taak vervult. Gedurende de middagpauze mogen de joden onder geen beding het terrein verlaten en wordt hen in het algemeen iedere gelegenheid onthouden om zich op enigerlei wijze met de Arische bevolking in verbinding te stellen. De middagpauze duurt een uur en vijftien minuten. Gedurende de werkzaamheden is het roken verboden. De terugmars naar het werkkamp geschiedt onder dezelfde voorwaarden als boven omschreven. Bij terugkomst in het lager meldt de caput zijn afdeling present en e.v. bijzonderheden (b.v. luiheid en ander wangedrag).
18.15 uur appel voor het avondeten. Joden die gedurende de werkzaamheden door luiheid of een eenvoudige vorm van brutaliteit de aandacht van hun caput op zich hebben gevestigd, worden van het nuttigen van het avondmaal uitgesloten. De kampbeheerder ziet streng toe dat de betrokken jood niet door andere joden in het geheim van eten wordt voorzien. Een caput, die in gebreke blijft luiheid of wangedrag bij de kampbeheerder te melden, wordt door deze onmiddellijk voor overplaatsing naar het lager ’Erika’ te Ommen voorgedragen. Joden, die zich herhaaldelijk aan luiheid schuldig maken of door onreinheid of brutaliteit de aandacht op zich vestigen, worden eveneens onmiddellijk voor overplaatsing naar het lager ‘Erika’ voorgedragen. Na het beëindigen van het eten, reinigen de joden onder toezicht van de caputs hun voeten, terwijl op zaterdagavond door hen een bad wordt genomen. Het wassen ‘s morgens geschiedt met ontbloot bovenlichaam.
20.45 uur appel voor de barak. De afdelingen en verdere bijzonderheden worden door de caputs aan de kampbeheerder gemeld.
21.00 uur liggen de joden te bed en heerst absolute stilte in het lager. De kampbeheerder overtuigt zich om 21.10 uur door een rondgang van de goede orde in de barakken. Hij ziet er onder meer op toe, dat er zich geen dagelijkse kledingstukken op de bedden bevinden.
Deze militaristische voorschriften werden in Kamp De Fledders niet altijd nageleefd. Na het warm eten werd er in de kantine gekaart en gebiljart en af en toe ook gemusiceerd. Je kon er iets te drinken krijgen, maar ook rookartikelen. Ook konden de mannen brieven versturen en ontvangen en werden er foto’s gemaakt in het kamp, die men naar huis stuurde.
Geert Been uit Zuidvelde was de kantinebeheerder. Herinneringen van zijn zoon Jantinus aan die tijd werden door Herinneringscentrum Kamp Westerbork vastgelegd:
‘Mijn vader werkte alleen in de kantine. Hij kreeg wel hulp van één van de joden, Maurits. Ik weet geen achternaam. Dat was zijn vaste hulp. Hij woonde aan het Damsterdiep in Groningen, we zijn wel eens wat wezen brengen bij zijn vrouw.
Natuurlijk was er contact met de joodse mannen; mijn vader sprak altijd met hen. Als hij naar Groningen ging om voorraad op te halen voor de kantine, nam hij ook vaak pakketten mee voor de joden in het kamp. Die gaven de vrouwen in Groningen dan aan hem mee. Daar is hij ook een keer mee gepakt door de Duitsers, want dat mocht natuurlijk niet. Hij heeft toen een middag en een nacht vastgezeten. Hij heeft alles ontkend en toen hebben ze hem weer laten lopen’. De mannen mochten inderdaad geen pakjes met levensmiddelen ontvangen, maar wel kleding e.d. en boeken.
Men mocht het kamp niet verlaten of bezoek ontvangen. Toch lukte het af en toe bewoners om familie en geliefden te ontmoeten in het nabijgelegen bos, bij de melkbussen die aan de weg naar Veenhuizen stonden, op de heide of zelfs in het kamp. De kampbeheerder en de caputs knepen dan een oogje toe. Soms verbleven mensen enkele dagen in hotel Karsten en probeerden dan dagelijks hun man of zoon te zien. Ook stonden regelmatig in het weekend veel nieuwsgierigen te kijken op de weg achter het kamp. Af en toe bezochten bewoners, in gezelschap van een caput, het ziekenhuis in Groningen of dokter Elzenga in Norg. Er mochten zelfs enkelen naar huis met verlof. Jantinus Been vertelde hierover: ‘Er was een joodse man die doofstom was. Zijn vrouw kwam bij hem op bezoek. Hun twee kinderen waren er dan ook bij. Die kwamen zo nu en dan langs. De joden gingen ook wel zelf naar huis toe, met verlof. Dat was niet speciaal in het weekend. Eén man kwam terug van verlof, kort nadat de anderen begin oktober waren weggebracht naar Westerbork. Die is toen ondergedoken (ik weet niet waar) en die heeft het gered. Ik geloof dat hij Hooman heette. In het begin wist een andere jood te vluchten, hij had zijn haar laten groeien. Die is in Engeland terechtgekomen. Ik weet zijn naam niet’.
De meeste mannen moesten de heide ontginnen. Een bewoner schreef hierover aan zijn schoonzus: ‘Ik loop nu met kruiwagens met zand en moet er 16 per uur doen. Zelf inscheppen, dus dat valt niet mee en ik loop een hele dag 12,5 kilometer op planken. Tot je er duizelig van wordt, maar ik bijt op mijn tanden’. Er waren er ook die corvee hadden in het kamp. Zij hielpen in de keuken, de kantine en maakten de barakken e.d. schoon. Verder brachten ze melkbussen naar de Hoofdweg en haalden die weer op.

Op de heide tijdens de middagpauze.
Het eten was op rantsoen. Een van de bewoners schreef hierover in juli 1942 aan zijn verloofde: ‘Eten is zeer weinig en er zit niets in. ’s Morgens krijgen we pap van taptemelk, maar het is meer melk als pap, je kunt het wel drinken, maar niet eten. Dan is er koffie, ook heel lekker. Verder den gehelen dag geen drinken, dus ’s morgens moet je koffie (gootwater) nemen voor den heelen dag. Dan heb je een klein stukje brood (260 gram, is ongeveer acht heel dunne plakjes) voor den geheelen dag. ’s Avonds een klein bordje stamppot (ongeveer een groote soeplepel vol) zonder boter of iets erin. Een derde gedeelte van een pakje margarine (dus nog niet eens een ons) voor den geheelen week. Een ons suiker in de week. Eenmaal in de week een stukje kaas en een beetje jam. ’s Avonds als wij het werk gedaan hebben weer koffie. Verder op zondag een feestmaal, tenminste voor ons. Dan krijgen we aardappelen, groenten, een stukje vleesch en pudding na. Alles mondjesmaat, maar het is goed van smaak’.
Logisch dat al snel levensmiddelen en/of rantsoenbonnen het kamp binnen werden gesmokkeld. Bakker Van Esch bakte speciaal voor enkele bewoners joods brood, de zgn. Challe. In september 1942 stuurde de Rijksdienst voor de Werkverruiming, verantwoordelijk voor de joodse werkkampen, hierover een brief aan burgemeester Pelinck. De Rijksdienst stelde ‘dat langs allerlei wegen toch extra levens- en genotmiddelen aan de Joodsche kamparbeiders worden gezonden’. Benadrukt werd dat dit ten strengste verboden was. Tegelijkertijd werd door de Rijksdienst als strafmaatregel bevolen, dat alle radiotoestellen en luidsprekers van de kantines moesten worden gedemonteerd.
Vertrek naar Westerbork
In de nacht van 2 op 3 oktober 1942 (op Jom Kipoer, de heiligste dag van het Joodse jaar) werden de mannen op transport gesteld naar Westerbork. Ze gingen zoals ze kwamen: te voet. Jantinus Been vertelt: ’Ik weet alleen dat de mannen uit het kamp naar Westerbork moesten lopen. En mijn vader is er geweest met paard en wagen. De joden wilden de koffers en zo mee hebben, de meesten dachten dat ze er nog goed afkwamen. Maar er was er één bij, die heeft afscheid van mijn vader genomen met de woorden: “Been, we zien elkaar nooit weer, ze maken ons allemaal dood.” Er was destijds een gezin dat mijn vader 70.000 gulden heeft geboden als ze bij ons konden onderduiken. Maar mijn vader durfde dat niet te doen, want wij zaten in het dorp rondom in de NSB-ers. Het kon niet. We hebben nooit meer wat gehoord van de mannen uit het kamp’.
Vlak voor hun vertrek namen veel mannen per briefkaart of brief afscheid van hun naasten. Ze wisten wat hen te wachten stond. Een bewoner schreef aan zijn niet-joodse verloofde: ’Liefste, nog even een briefkaartje, we zitten klaar voor vertrek uit Norg en nu dus officieel de stap naar het onbekende. Ook mijn ouders zullen wel weg moeten, dus blijft er van onze familie niets over waar je houvast aan hebt. Lieveling, we zien elkaar misschien nooit weer. Ga je eigen weg en bouw een nieuw leven op. Dag lieve moeder, vader en Jan veel dank voor alles wat jullie voor mij geweest zijn en gedaan hebben’.
Onder het mom van gezinshereniging werden op dezelfde dag 650 joodse vrouwen en kinderen uit Groningen en omstreken overgebracht naar Westerbork.
Enkele dagen later werden de eerste gezinnen naar Auschwitz gedeporteerd!
Nawoord
Op 4 mei 2007 wordt in De Fledders een monument onthuld ter nagedachtenis aan de joodse medeburgers die nooit meer naar huis terugkeerden. Het monument wordt geadopteerd door basisschool De Elsakker uit Westervelde. Elk jaar op 13 april staat de tijd hier voor kinderen en leerkrachten even stil.

Burgemeester Hans van der Laan legt met Tamara Huls en
Marian van Steenwijk een krans bij het monument.
Bronnen
Herinneringscentrum Kamp Westerbork |
De oorlog dicht bij huis (onderwijsproject), Westerbork 2009 |
Jaap Ekhart | Een liefde, een oorlog, Groningen 2004 |
Comité 4 en 5 mei 1995 Norg | Monument voor gisteren, vandaag en morgen, Norg 1995 |
S. van der Poel | Joodse stadjers, Groningen 2004 |
Met dank aan Chris Beuker.
Halbe Hageman